-
“Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd
tegen hen voeren met het zwaard mijns monds”.
Openbaring 2:17.
De woorden over Antipas onthullen dat de derde brief
in de tijd na de vervolging van christenen moet worden toegepast. Want er
wordt over die periode in de verleden tijd gesproken:
-
“en hebt het geloof in Mij niet verloochend ook niet in de dagen van
Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de
Satan woont”.
Hoewel er in het jaar 313 door het Edict van Milaan
een einde aan de vervolging kwam en vrijheid van godsdienst, bleef de
Satan de Kerk met zijn listen achtervolgen. Zijn listen zijn evenals bij
de vorige brief af te leiden uit de bijzonderheden van de stad. De
omstandigheden van de stad Pergamum hebben te maken met perkament.
Perkament, dat vroeger als schrijfmateriaal dienst deed, ontleende haar
naam aan Pergamum. Pergamum was destijds vooral bekend, doordat deze stad
de grootste bibliotheek van Klein-Azië had. De in deze brief genoemde
namen Bileam en Antipas wijzen derhalve op boeken als het gevaar. Boeken
die in de bibliotheek van Pergamum te vinden waren. Boeken over Bileam in
het Griekse Oude Testament (de Septuagint), als ook over Antipas en de
martelaren.
Want bij het Edict van Milaan is behalve vrijheid van
godsdienst besloten dat iedere stad de namen en verhalen van christenen te
boek moesten stellen, die aldaar als martelaar zijn gedood.
Verder had de stad Pergamum in die tijd drie tempels:
die van Zeus, Asclepius en Augustus. De voornaamste tempel die boven op de
burcht stond was aan Zeus gewijd. Hij werd als oppergod vereerd. De tweede
was gewijd aan Asclepius. De derde aan keizer Augustus. Asclepius was een
zeer bekwame dokter. De mythe zegt dat hij in zijn bekwaamheid doden het
leven gaf, waardoor Zeus hem doodde, en tot een god verhief. De drie
verheven goden betekent dat er dan getwijfeld zal worden aan de Drie-enige
God.
Terwijl de boeken uit de bibliotheek van Pergamum
over Bileam en Antipas het doen voorkomen, alsof de mens uit vrije wil
voor of tegen Jezus kan kiezen. Maar wanneer de mens een vrije wil heeft
in de keus voor of tegen God, dan is niet alleen de zondeval
twijfelachtig, maar ook de godheid en almacht van Jezus. Kortom, de Satan
zal de Kerk beroeren door twijfel over de godheid van Jezus en de vrije
wil:
-
“Ik weet waar gij woont, daar waar de troon des Satans is”.
Ook de inleidende woorden, dat de Here het
tweesnijdende zwaard heeft, maakt duidelijk dat er in deze periode in de
Kerk een geestelijke woordenstrijd zou komen over zijn godheid:
De Satan ging blijkbaar meteen na de vervolging de
volharding van de martelaren misbruiken, alsof zij uit vrije wil kozen
voor Jezus en Hem op eigen kracht navolgden tot de dood.
-
“Dit zegt Hij, die het tweesnijdende zwaard heeft”.
Hoe de vork precies in de steel zit, toont Jezus in
zijn waarschuwing voor de leer van Bileam. Uit de leer van Bileam is af te
leiden dat hij het mogelijk achtte Gods beloften aan Israël op Moab toe te
passen. Want hoewel God tot Bileam zeide, dat Israël gezegend is, deed hij
zelfs drie pogingen om Gods verkiezing ten gunste van Moab te wijzigen.
Bileam deed alsof de belofte aan Abraham en zijn zaad evengoed kon gelden
voor de kinderen van Lot. Alsof behalve Abraham ook Lot op Gods roepstem
uit Ur der Chaldeeën was gegaan. Bileam deed alsof het niets uitmaakte,
wanneer de Christus uit een van de dochters van Lot (de Moabieten) of uit
de nazaten van Abraham en zijn tweede vrouw Ketura geboren zou zijn. Want
Bileam was een nazaat van Midian, één van de zonen van Abraham en Ketura.
En de Midianieten hadden samen met de Moabieten Bileam gevraagd Israël te
vervloeken.
Bileam deed dus alsof de mens een vrije wil heeft,
die zelfs eigenmachtig het volk kon kiezen waaruit de Christus geboren zou
worden. En bij een vrije wil past geen Goddelijke verkiezing. Immers Lot's
dochters verwekten zichzelf kinderen, door bij hun vader te gaan liggen.
Het laatste advies van Bileam, waarbij hij Israël door afgodenoffers en
hoererij aan Moab koppelde, leert nog duidelijker dat hij overtuigd was
Gods verkiezing van Israël te kunnen wijzigen. En wat Bileam leerde,
leerden ook de leerlingen van Nicolaüs. Daar er sprake is van zijn
leerlingen is het zeer waarschijnlijk, dat dezen de leer van hun meester
hebben verdraaid:
-
“Ik heb enkele dingen tegen u, dat gij daar sommigen hebt, die
vasthouden aan de leer van Bileam. Zo hebt ook gij sommigen, die
vasthouden aan de leer der Nicolaïeten, die hetzelfde beogen”, RHK.
Daar de leer van de vrije wil aansluit bij de
natuurlijke mens, is deze visie een blijvende bedreiging voor de Kerk. Dat
geldt ook voor de ontkenning van de almacht van Jezus. De leer van de
vrije wil maakt behalve de zondeval ook de godheid van Jezus
twijfelachtig. Maar Jezus verklaart nadrukkelijk, dat Hij” het
tweesnijdende scherpe zwaard heeft”. Daarmee zegt Jezus dat Hij de
sleutels van de dood en het dodenrijk heeft. Met andere woorden: de
toegang tot de hemel is niet het domein van de mens, want er is geen vrije
keus. Door de zondeval heeft de mens zichzelf van zijn vrije wil beroofd!
Sindsdien verkiest God door zijn grote genade onverdiend naar zijn
vrijmachtig welbehagen. De mens kan niet vrij kiezen voor geloof. Die
mogelijkheid heeft de mens door de zondeval verbeurd. Ook is Jezus niet
evenals Asclepius een tot godenzoon verheven mens.
De Here laat de misvatting over de vrije wil en de
godheid van Jezus niet onaangeroerd. Het volgende Schriftwoord geeft te
kennen hoe serieus Gods Zoon deze dwaling heeft bestreden. En daar
Pergamum korte tijd de hoofdstad van Klein-Azië was, is dit gevaar van
toepassing op geheel de Kerk. Daar de vrije wil en keus overeenkomt met de
verlangens van de natuurlijke mens, blijft deze dwaling altijd de Kerk
bedreigen:
-
“Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd
tegen hen voeren met het zwaard mijns monds”.
Hoe ernstig dit gevaar was, bleek meteen na de
vervolgingen. Reeds in 325 na Christus was een eerste oecumenische synode
in Nicea over de godheid van Jezus. Deze synode was nodig omdat de godheid
van Christus werd geloochend door Arius, een presbyter. Met de godheid van
Jezus staat en valt behalve zijn almacht ook het heil en de hoop op het
eeuwige leven.
Wanneer Jezus gelijkt op God maar niet gelijk is aan Hem, dan zou Hij
gelijk zijn aan Asclepius, een verheven godenzoon. Doch een mens heeft
geen sleutelmacht over het dodenrijk!
Maar de Here heeft woord gehouden, Hij greep in en
leerde dat God verkiest en Jezus God is. Want de leer van Bileam over de
vrije wil die door de Britse asceet Pelagius werd verdedigd, is door de
Kerk op het derde Oecumenische Concilie (431) veroordeeld. De Here heeft
zevenmaal door zijn tweesnijdend zwaard in de Kerk ingegrepen door zeven
oecumenische synoden, waarbij heel de Kerk betrokken was. Daarbij was de
wezens éénheid van God de Vader met God de Zoon de belangrijkste inzet.
Behalve zijn godheid was op het derde Oecumenische
Concilie de vrije wil van de mens in het geding. Op de deze Synode (431)
werd niet alleen Nestorius veroordeeld om zijn ontkenning van de godheid
van Jezus, maar ook Pelagius om zijn leer van de vrije wil.
De gelovigen hielden vast aan de naam van Jezus als
de almachtige Gods Zoon, tot de dood:
-
“en gij houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in mij niet
verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn
getrouwe, die gedood werd bij u, waar de Satan woont”.
Het noemen van de volharding van Antipas bevestigt,
hoe de Satan na de vervolgingen heeft getracht de christelijke Kerk te
vernietigen door te leren alsof de mens een vrije wil heeft en Jezus geen
God is. Want Antipas is in Pergamum in een brandende oven van leem
verbrand, omdat hij in geloof volhardde in de naam en de godheid van Jezus
als de almachtige.
Tegelijk betekent het noemen van één martelaar, die
op leven en dood streed om de godheid van Jezus, dat God door één mens de
valse leer van Bileam en leerlingen van Nicolaüs heeft bestreden. Want de
geschiedenis kent een zekere Athanasius, die heeft volgehouden dat Jezus
één van wezen is met de Vader (homo ousios). Hoewel Athanasius
vijfmaal verbannen werd en zeventien jaar buiten zijn land moest
vertoeven, hield hij vast aan de godheid van Jezus.
Er zijn toen over de persoon Jezus achtereenvolgens
zeven synoden geweest. En van de eerste tot en met de zevende ging het om
de naam, de godheid, de naturen, en de wil van Jezus Christus. Deze
synoden zijn gehouden in Nicea, Chalcedon, Constantinopel en Efeze.
De eerste synode is samengeroepen door keizer Constantijn in 325, de
zevende en laatste door keizerin-weduwe Irene van Constantijn V in 787 na
Christus, beide in Nicea.
Die verbale strijd over de godheid van Jezus, en in
verband daarmee de ernst van de zondeval, heeft tot Karel de Grote
geduurd. De Satan geeft zijn strijd tegen de Kerk niet op. Hij heeft zijn
zwaarste aanvallen in de tijd na de vervolgingen tegen de Kerk ingezet.
Daarbij verscheen hij als een engel des lichts met de Bijbel in de hand.
Daarom zijn de laatste woorden van deze brief over de
witte steen uiterst belangrijk. Het was vroeger gebruikelijk bij de
Olympische spelen, dat de organisator elke deelnemer die de eindstreep
haalde, een witte steen gaf met zijn naam erop. Precies eender zal Jezus
de witte steen met zijn naam aan elke begenadigde geroepene geven, die de
heilsweg tot het einde toe gelopen heeft. Daar deze brief over de wel of
niet vrije wil eindigt met de woorden over de witte steen, is dit een
ernstige waarschuwing voor de eindtijd. Want ook al heeft de mens geen
vrije wil, daarmee is de mens bij de toe-eigening van het heil geen stok
of blok. God verkiest gewoonlijk door de Geest en het Woord, zodat Hij de
verkiezing aan de prediking bindt:
-
“Wie overwint, die zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem
een witte steen geven en op dien steen een nieuwen naam geschreven,
welken niemand weet, dan die hem ontvangt”.
Hoewel de mens voor het eeuwige heil afhankelijk is
van Gods genade, roept de Here een begenadigde door middel van zijn Geest
en woord. Niemand moet het wagen de verkiezing los te maken van Gods
trekken door de Geest en het woord. (Dordtse leerregels 3/4: art.17) Bij
de gelijkenis van het zaad, waarbij slechts een kwart tot vruchten komt,
leert Jezus dat driekwart van het goede zaad door eigen schuld niet tot
vrucht komt en dus verloren gaat.
Wie verkiezing in de preek laat heersen over de Geest en het woord handelt
niet alleen in strijd met Gods Woord, maar maakt ook dat men ten onrechte
passief wacht op bekering. Die de verkiezing losmaakt van de Geest en Gods
Woord maakt de mens tot een stok en een blok.
Abraham koos niet voor Jezus. De Here liet Abraham
weten, dat God hem uit Ur der Chaldeeën had geroepen. Kortom, de Here
wilde dat Abraham evenals elke geroepene ervan doordrongen blijft, dat God
verkiest en niet de mens. Maar Abraham werd tevens beproefd in zijn geloof
toen hij Izaäk moest offeren op de berg.
Dat predikers de verkiezing over het Woord laten heersen, is in strijd met
de belijdenis en een bevestiging van de waarschuwing van Jezus.
Evenwel, elke prediker die het waagt de verkiezende genade los te maken
van het werk van de Geest en het woord, loopt kans het heil en de witte
steen te missen! De wedstrijd van de heilsweg zal tot het einde een
wedloop zijn. En tot iedereen, ook die de verkiezing laat heersen over de
wedloop, zegt Hij die het tweesnijdende zwaard heeft:
-
“Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd
tegen hen voeren met het zwaard mijns monds”.
-